Vanuit mijn ziekenhuisbed kan ik ze allemaal zien. De kaartjes van vrienden, familie en kennissen. Het zijn er bijna 100. Bloemen en lieve cadeautjes staan er ook tussen. Ik wilde liever niet in dat ziekenhuisbed liggen. Dit is mijn verhaal.
19 mei ging ik naar de tuin. Gewoon om even te kijken. En natuurlijk kwam James mij achterna. Er was niet zo veel veranderd. Voordat ik het wist, lag ik languit in de tuin. Wat nu? Ik probeerde overeind te komen. Dat lukte niet. Ik raakte in paniek. Een eindje verderop lag James. Hij vertrouwde het kennelijk niet, want hij begon hard te blaffen. En ik begon te schreeuwen. Ik schreeuwde zo hard, dat mijn stem het begaf. Ik was bang. Mijn rechterarm deed helemaal niets en ik had geen kracht om op te staan. O help, wat nu?
Hoe ik er ben gekomen, dat weet ik niet, maar toen de buurvrouw mij vond, lag ik in de douche. In ieder geval was het zo dat de buurvrouw het allemaal niet vertrouwde. Zij belde de ambulance. Ik zei nog: ‘Dat kun je toch zo maar niet doen? Dit gaat wel weer over. Er is niks aan de hand.’ Maar het tegendeel werd bevestigd. Ik werd overgeleverd aan de ambulancedienst. Huppekee, op de brancard. Nait soez’n. Ik had niets meer te zeggen. Ik was aan andere mensen overgeleverd. Mijn stem deed het weer en het enige waar ik aan dacht was James, die was foetsie. De achterbuurvrouw was er ook en die zei ‘ James komt wel weer terug. Wij halen hem wel op. Ga jij maar gewoon mee.’ Ik dacht ‘nou, gewoon…’. Het voelde allemaal ongewoon.
Ik had geen keus. Voordat ik het wist stond de ambulance al voor de deur. Een andere buurvrouw ging met mij mee naar het ziekenhuis. Ik zei ‘Moeten we nou echt naar het ziekenhuis? Zo erg is het niet.’ Maar ik had niets in te brengen, we gingen gewoon naar het ziekenhuis. Zonder pardon. En daar lig ik nog. Er werden röntgenfoto’s gemaakt. De goden waren mij niet gezind. Je kunt wel zeggen helemaal niet. Want mijn nek was gebroken. Waar ik erg van ben geschrokken en totaal niet aan had gedacht, ik had een tumor onderin mijn buik. Kwaadaardig. Het was alsof de aarde onder mijn voeten verdween. Dit kan niet. Ik droom. Dit is een nachtmerrie. Maar nachtmerries bestaan echt. Dit was een nachtmerrie die wel een paar jaar gaat duren. En ik weet nog niet, wat er allemaal gaat gebeuren. Ik heb een bestraling gehad en die moet mij beter maken. Mij weer Frouwktje maken. Die Frouwktje die ik altijd was. Zal ik die ooit weer zijn?
Ik hoor elke dag: ‘Je bent een sterke vrouw.’ Ik weet, ik ben een doorzetster, dat ben ik meestal. Maar nu voel ik me klein, nietig en ik moet mij overgeven aan alles wat er gaat gebeuren. Ik kan alleen maar liggen en zitten, maar ik kan mijn handen niet gebruiken. Dus ik kan zelf niet eten, niet naar het toilet, ik kan me niet omdraaien. Eigenlijk kan ik niet zo veel. Ik moet de uitslag van alle onderzoeken nog afwachten. Ik durf er soms niet aan te denken hoe de uitslag zal zijn. Zo kan mijn leven toch niet eindigen? Dat is moeilijk te accepteren. Ik vind dat jullie dit allemaal moeten weten, want het gebeurt gewoon. Ik doe mijn best om er weer bovenop te komen. Of dat lukt, dat staat in de sterren geschreven… Ondanks alle pijn en verdriet en het missen van James en het missen van zoveel, ik geef niet op.
Er kunnen nog best wat kaartjes bij, dan is het behang compleet. Elk kaartje koester ik. Elk kaartje is met liefde gestuurd, dat weet ik. En het lot zal beslissen hoe mijn leven er verder uit gaat zien. En ik beloof jullie dat ik er alles aan doe om weer heel vaak een column in deze krant te schrijven. Met een lach, en soms een traan. Ik lig in het verpleeghuis de Twaalf Hoven in Winsum, kamer 17a. Mocht er verandering in mijn situatie komen, dan meld ik dat. Zodat jullie op de hoogte blijven. Deze column schrijft iemand anders voor mij, vanwege mijn handen. Dit is het voorlopig eventjes en jullie horen weer van mij.
Lieve groet van Frouwktje. Ik wens jullie het beste.