Vanavond maar iets makkelijks eten, denk ik, als ik in het voorste deel van de trein zit. Een uur later dan anders, omdat ik op m’n werk nog een klus wilde afronden. Straks maar gauw een paar boodschappen halen voor een pasta. Of ik neem pizza’s. Die zijn deze week in de reclame.
Het is maar een eindje met de trein naar huis. Ik kijk op m’n horloge. Nog ruim een minuut. De gedachte is nog warm als ik een waarschuwend getoeter hoor. En nóg een keer. Aanhoudend nu.
Dit is niet goed, voel ik. In een flits ben ik 24 jaar terug in de tijd. Ergens in Friesland. Toen óók hetzelfde waarschuwingssignaal, gevolgd door een vreselijk geratel. Alsof de trein over grindstenen reed. Maar dat bleek helaas een mens met een fiets te zijn.
Wie of wat is het deze keer? Ik zit té dicht achter de cabine van de machinist om ook maar iets te kunnen zien. Maar de enorme klap voel ik des te harder. En het geratel klinkt zwaarder en doffer. Het voelt alsof de trein ietsje wordt opgetild voor hij na een lange remweg eindelijk stilstaat.
Destijds - ik herinner me nog wat er gebeurde in die overvolle trein – was het een fractie stil. Daarna groot tumult. Opgewonden stemmen. Overstuur gegil en heen-en-weer gevlieg van een klas kinderen op schoolreis. Meesters en juffen die handen tekort kwamen. Nieuwsgierigen die meteen uit de raampjes hingen om een glimp op te vangen van wat daar achter ons op de rails lag. Het wachten was het ergste, op duidelijkheid wat er gebeurd was. Wat er allemaal nog zou en moest gebeuren door het NS-personeel en politie. Of de trein wel verder kon rijden en wanneer.
Vandaag - in slechts dit ene treinstel - is de schrik en de schok hetzelfde, zij het wel veel rustiger. Uit de gesprekken die links en rechts spontaan ontstaan, blijkt dat het voor een aantal mensen niet de eerste keer is dat ze een dergelijk ongeluk meemaken. Een jongen van een jaar of twaalf die trillend op zijn benen vertelt dat hij een paar half opengereten koeien voorbij zag vliegen, reageert zelfs heel stoer op mijn vraag of hij daar vannacht wel van zal kunnen slapen: ‘Túúúrlijk wel.’
Met mijn medepassagiers kijk ik naar buiten. Vier agenten marcherend door het weiland, gevolgd door een politiebus. Een enorme lange stoet koeien trekt aan hen voorbij naar een boerderij in de verte. En dan wordt ons het drama duidelijk. Melkerstijd. De boer heeft op de een of andere manier niet de hele veestapel op tijd over de rails kunnen krijgen. Helaas hebben vier koeien de botsing niet overleefd, wordt er later omgeroepen. Alle vier drachtig. Erg sneu. En erg voor de machinist.
Nu komen de verhalen los. Wildvreemde mensen die door dit onverwachte ongeluk met elkaar praten alsof ze elkaar al jaren kennen. En ik doe daar even hard aan mee.
Na drie kwartier springen wij met hulp van agenten uit onze trein. Lopen tussen de rails naar de intussen naastgelegen gearriveerde Intercitytrein. Nog een hele toer om daar ongehavend in te klimmen. Maar er zijn vele behulpzame handen. We reizen terug naar station Zuidhorn, waar een extra bus klaarstaat voor de passagiers richting Leeuwarden. Tevens wordt ons aangeraden naar rechts te kijken en niet andersom, want “het is geen fraai gezicht.”
Om kwart over vijf ben ik terug waar ik een uur eerder instapte en loop met ferme passen over het perron. Niet naar de gereedstaande bus. Maar naar manlief in de auto die al op het parkeerterrein op mij wacht. Want hoewel het vrijwel dezelfde ervaring is als 24 jaar geleden, is er één duidelijk verschil. Toen waren er nog geen mobieltjes. Nu had vrijwel iedereen in de trein het thuisfront al op de hoogte gebracht. Sommigen in geuren en kleuren.
En het eten vanavond? Dat wordt tóch nog iets anders. We besluiten onderweg maar even langs de snackbar te gaan.
Piety Veenema
(dit gebeurde begin augustus 2009)